Het mes van de Tuin der Lusten
Dr. Lucas van Dijck
Het zogenaamde “Bosch protocol”, ofwel het archief van de schepenbank van ’s-Hertogenbosch is een bijna onneembaar bolwerk. Honderdduizenden akten, tot midden 16 eeuw meestal in het Latijn, bieden weinig boeiends: Voor 90% zijn het akten die handelen om onroerend goed, pachten, cijnzen, geldleningen, akten van machtiging en familietwisten. Wie er echter systematisch veel tijd in steekt, enkele jaren op zijn minst, kan dieper ingaan op de lokale geschiedenis van de stad en Meijerij. Dan wordt ieder onderwerp een avontuur. De akten van de 15e eeuw zijn goed toegankelijk gemaakt, maar de gehele 16e eeuw is een mer à boire, waar bijna niet doorheen te komen is. Ook de akten van die eeuw zouden grondig geïndexeerd moeten worden. Wel zijn zo goed als alle documenten met betrekking tot Jheronimus Bosch toegankelijk gemaakt en hebben meer inzicht gegeven in zijn familie en zijn eigen leven.1 Een ander onderzoek, dat nog niet is afgerond, toont aan dat er van circa 1350 tot circa 1600 2500 priesters waren in stad en Meijerij, die een vriendin en meestal ook kinderen hadden! Bijna 700 akten voor de schepenen tussen 1437 en 1629 dienen binnen korte tijd voor een geschiedschrijving van het Birgittaklooster, een dubbelklooster (voor mannen en vrouwen) genaamd Coudewater te Rosmalen. Een hoogst enkele keer komt er een daverende verrassing naar boven, als een gouden speld in een hooiberg. Dat is nu het geval of beter het toeval. Het gaat hier om meer duidelijkheid over het mes dat we op de Tuin der Lusten van Jheronimus Bosch, de trots van het Prado, zien. Ook elders beeldt Bosch dat mes af, namelijk voorzien van een merkteken dat lijkt op een M of een B, afhankelijk van de hoek waaronder je het bekijkt.
Detail rechterpaneel van de Tuin der Lusten Bron: Prado, Madrid. Wikimedia commens.
Wie een dergelijke akte ontdekt en al tientallen jaren van de fameuze schilder gepassioneerd is, ervaart toch enige mate van professionele opwinding bij een dergelijke vondst, te meer omdat directe indicaties naar de stad ’s-Hertogenbosch op de werken van Bosch bijna onvindbaar zijn. Ook verbaast het de historicus dat tot op heden die akte nog nooit was opgemerkt. We hebben in het verleden enkele opdrachtgevers van Bosch kunnen identificeren, zoals de stadssecretaris Pieter van Oss met zijn familie, de zwarte krullenbol Jan Pijnappel, de goudsmid Jacob Vezelaer en de Antwerpenaar Jacob van de Voirde met zijn vrouw Cristina Pijnappel. Een enkele kunsthistoricus pretendeert afbeeldingen te zien van Bossche gebouwen of het profiel van Heusden, maar dat zijn en blijven speculaties. Jheronimus heeft zich zelf beslist wel enkele malen afgebeeld op zijn werken. Een fraaie vondst zoals het Delftse poortje van Vermeer is bij Bosch nog niet naar boven gekomen. De nu gevonden akte geeft ons nu verrassende informatie over een van de beroemdste schilderstukken ter wereld: De Tuin der Lusten.
Verkoopakte van het merkteken M uit 1538. © Foto Erfgoed ‘s-Hertogenbosch.
Door een akte uit 1538 kan dat merkteken nu worden toegeschreven aan de messenmaker Anthonius Jonckers ook wel Van den Grave genoemd. In die akte verkopen de kinderen van Anthonius het teken aan een andere messenmaker, genaamd Anthonius van Tuyl. Het was tot 29 maart 1541 mogelijk, maar niet verplicht voor de vele Bossche messenmakers, een eigen merkteken te gebruiken, dat duidelijk te onderscheiden moest zijn van andere messen, maar vanaf die datum was het verplicht.2 Het gilde bestond uit smeden en messenmakers samen. Dat zou tevens moeten betekenen dat alle Bossche messen zonder teken, die bewaard zijn gebleven in het Groot Tuighuis of het Noord-Brabants Museum van vóor 1541 dateren. Er is minstens één mes aanwezig in het Groot Tuighuis met het teken van de grote M, maar het mes zelf valt op door zijn kleinheid. De akte waar het om gaat luidt als volgt:3
Wij Hercules en Balen Scepenen in sHertogenbosch doen condt enen yegelijcken dat opten dach van huyden voir ons gestaen zijn geweest Geertruyt ende Clara gesusteren dochteren wijlen Anthonis Jonckers ende hebben zoe voir hen selven ende oick inden name ende van wegen Jans ende Goessens houre bruederen alsulckenen teken wesende een ronde M als die voirseyde wijlen Anthonis hoer vader wesende als hij leefden een mesmaker op te messen die hij maecten als voir zijn teeken pleech te stellen ende slaen, ende daer mede hij zijn messen tekenden als hij4 seeghden hebben zij wettelic ende erflic opgedragen Anthonissen Rycarts van Tuyl mesmaker tsamen metten alingen recht dat hen ende den voirseyde Janne ende Goessene hoeren bruederen daer toe ennichsins competeert en heeft dat erflic overgegeven in manieren in dien gewoenlic, gelovende die voirseyde Geertruit ende Clara met haeren mombaeren5 super omnia en habenda etc. etc. … soe hebben wij scepenen vorseyd onse zegelen hier aen doen hangen gegeven den VIIJe novembris (1538).6
Vertaald:
Wij Hercules en Balen schepenen in ‘s-Hertogenbosch verklaren een ieder dat op de dag van heden op de datum van deze brief voor ons verschenen zijn Geertruyt en Clara zusters en dochters van wijlen Anthonis Jonckers en hebben zowel voor zich zelf als ook namens Jan en Goessen, hun broers, het zodanige teken, zijnde een ronde M zoals de voorschreven wijlen Anthonis, zijnde hun vader toen hij leefde een messenmaker op de messen die hij maakte als zijn teken gewoon was aan te brengen en er in te slaan, wettelijk en erfelijk opgedragen aan Anthonis zoon van Rijcart7 van Tuyl, messenmaker, samen met het gehele recht dat hen en hun broers Janne en Goessene daarin toekomt, en zij hebben het overgegeven op de wijze zoals gewoon is, en beloven de voorschreven Geertruyt en Clara met hun voogden zich met alles hieraan te zullen houden etc.etc. . Als getuigenis hiervoor hebben wij voorzegde schepenen hieraan ons zegel doen hangen. Gegeven op 8 november (1538).
Vertaald:
Wij Hercules en Balen schepenen in ‘s-Hertogenbosch verklaren een ieder dat op de dag van heden op de datum van deze brief voor ons verschenen zijn Geertruyt en Clara zusters en dochters van wijlen Anthonis Jonckers en hebben zowel voor zich zelf als ook namens Jan en Goessen, hun broers, het zodanige teken, zijnde een ronde M zoals de voorschreven wijlen Anthonis, zijnde hun vader toen hij leefde een messenmaker op de messen die hij maakte als zijn teken gewoon was aan te brengen en er in te slaan, wettelijk en erfelijk opgedragen aan Anthonis zoon van Rijcart7 van Tuyl, messenmaker, samen met het gehele recht dat hen en hun broers Janne en Goessene daarin toekomt, en zij hebben het overgegeven op de wijze zoals gewoon is, en beloven de voorschreven Geertruyt en Clara met hun voogden zich met alles hieraan te zullen houden etc.etc. . Als getuigenis hiervoor hebben wij voorzegde schepenen hieraan ons zegel doen hangen. Gegeven op 8 november (1538).
Uit de akte zijn enkele conclusies te trekken:
- De eerste constatering is dat het teken absoluut identiek is aan dat op de Tuin der Lusten. Er is zelfs sprake van een ronde M.
- Alleen Anthonius Jonckers gebruikte dit teken tijdens de uitoefening van zijn beroep tijdens zijn leven.
- Het teken was rechterlijk beschermd en genoot “copyright”.
- Het teken wordt omschreven als een M en is dus geen B.
Willen we wat meer weten over Anthonius Jonckers dan moeten we de taaie hulpwetenschap van de genealogie er bij halen en komen we al snel tot de conclusie dat er rond 1480 – 1530 drie personen voorkomen met de naam Anthonius Jonckers. De eerste leefde en woonde te Rosmalen, maar de namen van diens kinderen verraden al dat hij niet onze messenmaker is. De tweede heette Anthonius Jonckers alias Die Wael. Hij bleek koopman in boter en kaas te zijn en kinderen met andere namen te hebben. Ook hij viel af als auteur van het “mes van Bosch”, maar bleek wel de zwager te zijn van de “echte” Anthonius. De derde Anthonius was Anthonius Jonckers alias Van den Grave. Hij bleek als enige in aanmerking te komen als de maker van het mes van de Tuin der Lusten. De beide laatsten waren leden van een oude messenmakersfamilie (actief vanaf minstens 1420) met de naam Jonckers. Toen in circa 1482 de familie Jonckers in de manlijke lijn uitstierf en de laatste telg het kloosterleven verkoos, hadden twee schoonzonen het atelier al overgenomen, namelijk Marcelius van den Grave alias Jonckers, die overleed in circa 1497, en Petrus die Wael, die al overleden was vóór 1471. De zonen van Petrus die Wael ( Anthonius die Wael alias Jonckers en Jan die Wael) wilden geen messenmaker worden, zodat de oudste zoon van Marcelius van den Grave alias Jonckers (Anthonius) het atelier nu alleen voortzette. Dat moet geweest zijn in circa 1498. Hij overleed kort voor 1529. Hij was circa 10 jaar jonger dan Bosch, en overleed circa 10 jaar na hem.
Dat betekent dat de Tuin der Lusten waarschijnlijk gemaakt moet zijn tussen 1497 en 1516, het overlijdensjaar van Jheronimus Bosch. De vraag waarom Bosch de M op het mes afbeeldde kan alleen speculatief beantwoord worden. Was hij bevriend met de vakman Anthonius die nog geen 200 meter van hem vandaan woonde en werkte? Wilde hij reclame voor diens atelier maken? Of bewandelde Anthonius een levenswijze die niet katholiek of gelovig genoeg was en daarom op het luik van verderf en onheil belandde? Het sociale aanzien van het gezin was minimaal te noemen, in tegenstelling tot b.v. dat van zijn zwager Anthonus Jonckers alias Die Wael. Ik laat dergelijke speculaties verder gaarne over aan kunsthistorici.
Een andere vraag is waarom Anthonius de letter M gebruikte. Ook hier suggesties genoeg: Was het de M van de Messenmakers? Was het wellicht de M als beginletter van zowel zijn vader als moeder (Marcelius van den Grave en Maria Jonckers). Of vond hij de M een fraaie letter?
Aan het einde van dit artikel is het me geen onverdeeld genoegen wellicht de poten onder mijn eigen wetenschappelijke stoel af te zagen, maar de gewenste betrouwbaarheid bij historisch onderzoek brengt toch nog enige twijfels met zich mee:
De bewuste akte van 1538 schrijft de letter M toe aan Anthonius Jonckers. Maar de tekst zegt niet of diens vader Marcelius (de M van Marcelius !) dat ook al niet deed vóór 1498!! In ieder geval was het een merkteken van zijn zoon Anthonius. Toekomstig onderzoek moge dat verder uitwijzen. Dat de Bossche familie Jonckers nu via een mes in het Prado hangt is absoluut zeker en al opmerkelijk genoeg.
Het voorkomen van merken op de messen is voor ca. 1525 zeer zeldzaam: In ca. 1496 is sprake van een letter “b” op de messen van Boudewijn (de letter “b” van Boudewijn?) zoon van Jacop van Eerssel, een messenmaker die voor 27 mei 1496 overleed en twee zonen naliet: Herman en Aert.8 Het bleek toen dat de messenmaker Herman Dircx hetzelfde teken gebruikte. De kinderen van Boudewijn kwamen overeen dat Herman Dircx het teken voortaan mocht blijven gebruiken.
Toevalligerwijs kon tijdens dit onderzoek ook de Praxiteles van de stad, de beeldhouwer Joost Jonckers, die in 1532 het stadhuis van vier nieuwe beelden voorzag, geplaatst worden. Zie eveneens Jeroen boschplaza.com.
Naar aanleiding van bovenstaande conclusies komt er nog een merkwaardige coïncidentie naar boven: Op drie uiterst zeldzame gravures van rond 1500-1525, die zeker in ’s-Hertogenbosch zijn vervaardigd, staat een signatuur “Bos” en een los mes er bij afgebeeld. Het mes draagt geen merkteken of andere bijzondere kenmerken.
Volgens J. Koldeweij9 zou de graveur identiek kunnen zijn aan de Bossche goudsmid Michiel Michielsz. van Gemert, die van 1503 tot 1523 in de stad werkzaam was. Hij graveerde onder meer enkele bekers en messen voor de Illustere Lieve Vrouwebroederschap in 1509-1511 en 1516-1517. Op zich zou een dergelijke toewijzing mogelijk zijn, maar er zijn ook enkele forse bedenkingen: In de eerste plaatsa is het niet duidelijk of er inderdaad het woord “Bos” staat vermeld, omdat de eerste letter (een hoofdletter) eerder op een Y lijkt, dan op een B. Bovendien: Waarom neemt een goudsmid een mes als symbool? Michiel was geen messenmaker, maar goudsmid. Hij graveerde weliswaar messen, maar hij maakte ook enkele monstransen. Waarom zou een goudsmid zich identificeren door messen, die in zijn metier niet bepaald de fraaiste producten vormden? Bovendien kan het mes – dat geen enkele gravering toont op de bewuste prent – niet bedoeld zijn als gereedschap om te graveren: dan zou hij een burijn hebben afgebeeld. Interessant maar evenmin overtuigend is de opdracht, die de stad ‘s-Hertogenbosch aan Michiel gaf voor de loterij van 1522-1523: “Item Michielen die goutsmit om die juwelen ende prijsen opt papier te ontwerpen om die zelve te doen prenten en drucken”. Met andere woorden: Hij heeft de prijzen getekend op papier, maar een ander heeft ze blijkbaar gegraveerd en gedrukt! Waarom heeft het stadsbestuur Michiel niet benaderd als graveur? Ik vermoed dat de loten zijn gedrukt te Antwerpen. Daarnaast zijn ook andere goudsmeden als graveur aan te wijzen: Toen Michiel in 1523-1524 in grote misère overleed in het Grootziekengasthuis, benaderde de broederschap de bekende Bossche goudsmid Gevaert Wyntkens om de tinnen potten te graveren.10 Met dezelfde argumenten van Koldeweij kan ook hij, en in principe iedere Bossche goudsmid, de maker van de gravures zijn geweest. Derhalve moeten we de suggestie van Koldeweij als te zwak en speculatief interpreteren. Conclusie: Quod gratis ponitur, gratis negatur. Ofwel: Wat zo maar beweerd wordt, wordt ook weer zo maar ontkend. Verwijst het mes wellicht naar een messenmaker?
Ligt het dan niet meer voor de hand wederom te denken aan de messenmaker Anthonius Jonckers, die niet alleen messenmaker was, maar naar wie tevens via zijn merk al meerdere keren werd verwezen door Bosch op de Tuin der Lusten en andere schilderijen. Het op de gravures afgebeelde mes zou dan wijzen op zijn hoofdberoep van messenmaker. Een goede messenmaker kon, mits voorzien van enige artisticiteit en vakmanschap, eveneens graveur zijn. Jammer genoeg staan op de beide messen van de gravures geen merktekens. Hoewel mijn voorkeur voor de graveur uitgaat naar Anthonius Jonckers, kan echter ook die hypothese niet bewezen worden.
Buitengewoon interessant voor de datering van bepaalde Bossche messen en van hun makers kunnen de volgende posten uit de Broederschap zijn:
In de Broederschapsrekening van 1509-1510 (scan 360) citeren we: “Michielen den gautsmit voer XJ paer messen zoe voer den principal incoep ende zoe dat hij daer op gesneden oft gesteken heeft op deen zijde een beelt van ons liever vroue in een bosch, ende in een rulleken “Ecce quam bonum et quam jocundum” ende op dander zijde die devise der voirs. bruderscap ende in een rulleken “Habitare fratres in unum”. IIIJ gulden XIIJ st.”. Een rulleken is hier een banderol met opschrift, en een devise is hier het devies van de Broederschap, zijnde een lelie met het woord “Sicut”. Van deze Broederschapsmessen kon geen exemplaar worden teruggevonden.
Uit de rekeningen komen we echter nog meer te weten over de wijze waarop messen ten behoeve van de Broederschap en met name bestemd voor de elders werkende provisoren of “agenten” gegraveerd werden: In 1511-1512 (scan 382) lezen we: “Michiel van Gendt (sic) van dat hy gesteken heeft VJ paer messen IV stuyvers ende een mesmeker die deser bruderscap vercocht heeft die voirs. VJ paer messen, tpaer IV stuvers”. In rekening 1516-1517: (scan 337): “Michiel van Gemert goutsmet voer een paer messen te steken ons liever vrouwen divise ende op iij st. ende van iij messen voer ons provisoir van Huesden die voers. divise der op te steken ende op elck messe op die nagel die hoefden van den apostelen. VIIJ st.”. Bij deze serie messen werden dus op de klinkers van het heft de hoofden van de apostelen gegraveerd. Jaar in jaar uit gaf de Broederschap messen cadeau aan de provisoren, waarbij soms ook hun echtgenotes werden gefêteerd met kleinere vrouwenmessen! Tevens blijkt uit deze citaten dat de aankoop en het graveren van een mes even duur waren.
Pieter Breugel de Oude: De grote vissen eten de kleine. Foutieve toeschrijving aan Jheronimus Bosch
Er zijn nog meer Bossche messen met graveringen bekend, zoals een mes met de rijksappel of door een kruis overtopte wereldbol. Dat teken, in de Christelijke iconografie vaak afgebeeld op de hand van God de vader of van Christus, is een symbool van de universaliteit van het Christendom. Op een prent, uitgegeven door Hieronymus Cock te Antwerpen naar een voorbeeld van Jheronimus Bosch (Hieronymus. Bos. Inventor) dringt een groot mes binnen in de buik van een vis. Op dat mes staat de rijksappel. Dat was ook het teken van de Bossche goudsmid Folkart van den Dijck, die werkte en leefde te ’s-Hertogenbosch tijdens het leven van Bosch.
Een geheel andere bewerking van een Bosch’ mes staat afgebeeld in “Putten uit het Bossche verleden” in een artikel van Ronald van Genabeek: Het betreft hier een mes dat opgegraven is bij het klooster Annenborch te Rosmalen en twee maal een drietal rozetten en twee maal een mannenfiguur, waarschijnlijk een heilige, op het heft toont. Het mes bevindt zich thans in het Groot Tuighuis.11